Tadzjikistan begin…

Toen in het verleden de grens moest worden bepaald tussen Oezbekistan en Tadzjikistan is er waarschijnlijk afgesproken dat Oezbekistan het dorre, hete, droge woestijngebied kreeg met daarin de schilderachtige steden Khiva, Buchara en Samarkand. Tadzjikistan daarentegen kreeg het mooiste landschap ter wereld met bergen tot in de hemel, ravijnen zo diep dat je de bodem nauwelijks kunt zien en alles in een zandsteen dat in het avondlicht oplicht in miljoenen tinten bruin.

De weg van de grens van Oezbekistan naar Dushanbe is perfect voor wat betreft bochten en asfalt. Waar in Kazachstan en Oezbekistan voortdurend aandacht nodig was voor de gaten in de weg, of het plotseling ontbreken van de weg, kan ik nu onbeperkt om me heen kijken wetende dat de weg goed is. Na weken door de woestijn te hebben gereden merk ik dat ik toe was aan variatie in het landschap. Toen de eerste bergen zich aandiende hoorde ik mezelf Yes roepen in mijn helm.

Het is overigens niet alleen het landschap, de vriendschappelijkheid van de mensen lijkt hier geen einde te kennen. De douanebeambte wenste mij welkom in zijn land, op Schiphol ben ik nog nooit welkom thuis geheten door een op norse gezichtsuitdrukkingen geselecteerde douanebeambte. Op veel plekken waar je komt roepen de mensen “hello” of “welcome”. Ontelbare jongetje komen het erf afgerend als ze weer een motor horen in de verte, ze willen alleen dat je terug zwaait, hello roept of als het lukt een high five geeft. Een kleine moeite om iemand blij te maken dacht ik, maar na een tijdje realiseerde ik me dat mijn eigen gelukindex ook elke keer omhoog gaat als iemand weer enthousiast naar me zwaait. Ik was een klein beetje chagrijnig uit Oezbekistan vertrokken. Aan de ene kant omdat ik wist dat er een (kleine) fout in mijn visum stond en ik bij de grens gewoon terug gestuurd kon worden, met weer een week wachten als gevolg. Anderzijds door een tankbediende die tot twee keer toe mijn motor onder de benzine wist te spuiten (totdat ik het overnam…). Maar na een half uurtje Tadzjikistan was de sfeer op de motor helemaal omgeslagen en ik zat te genieten en in te nemen.

Alles wat ik over het landschap zeg doet het tekort. Ik weet dat mijn brein inmiddels eindeloze steppes waren gewend maar toch. Ik kan me zo geen plek herinneren die me meer heeft getroffen dan dit deel. En dan weet ik dat het hierna waarschijnlijk nog mooier gaat worden, de Pamir op het grensgebied met Afghanistan. De bergen zijn bruin maar door het dagritme van de zon lijkt de kleur elk uur wel te wijzigen. De laagstaande zon van de namiddag zet alles in een gloed. Door veel valleien stroom een rivier met wit/bauw water en dat maakt de natuur ter plaatse groen. Er groeit van alles en in de loop der eeuwen heeft het water enorme kloven en ravijnen in het landschap ingesleten.

De weg die de loop van de vallei volgt is de lokale levensader. Je komt er van alles tegen, herder met schapen en geiten. Een oude man met baard en tulband (onze taliban associatie) die zijn drie watermeloenen naar de markt brengt. Jongetjes op ezels, koeien die naar huis worden geleid, fietsers, auto’s en de verdwaalde reiziger op een motor of een fiets. Ik kwam een oude man tegen op een ezel en dat beeld schreeuwde gewoon om een foto. Ik realiseerde me dat hij dat omgekeerd wellicht ook heeft gedacht. Andere wereld. Het beeld lijkt romantisch maar de werkelijkheid is dat hij op een ezel rijdt omdat dat zijn vervoermiddel is en niet omdat dat zo mooi in het landschap past. Op zo’n moment verhindert de taalbarrière dat je een inzichtje kunt krijgen in zijn wereld en hoe hij tegen mij aankijkt. Kent hij het concept van reizen puur voor de lol of bestaat zijn wereld uit het voor elkaar boksen van een maaltijd elke dag. Ik las dat 80% van de bevolking leeft van minder dan 200 dollar per maand. In Nederland is dat 1 maal met je gezin uit eten gaan. Ik realiseer met dat je als reiziger in een bubbel leeft, hoe je het ook went of keert. Als er iets helemaal mis gaat dan redt de creditcard je uit de benauwde situatie. Als je hier leeft dan bestaat die ontsnappingsclausule niet.

Het lijken sombere gedachten maar mijn eerste twee dagen hier zijn heerlijk en naast het innemen van het landschap spelen ook dit soort beelden door je hoofd. Onderweg naar de Seven Lakes word ik door een man gevraagd of ik bij hem thee wil drinken. Hij leeft met zijn vrouw en 5 kinderen in een huis met 1 kamer. De matrassen staan tegen de muur en waarschijnlijk komen die ’s avonds tevoorschijn voor het slapen. De thee wordt al snel vergezeld door Plof (lokaal rijstgerecht, een soort pilaf), brood, tomaat en een komkommer. Het gesprek gaat met handen en voeten en het kleine fotoboekje dat ik mee heb genomen komt goed van pas. Van alle foto’s is er eigenlijk alleen maar aandacht voor de foto’s van mijn gezin en familie. Dat is het enige wat telt, de rest van de foto’s zijn bijzaak.

De tweede dag tref ik bij het avondeten een Tadzjikistaanse leraar Engels. Een knul van 29 jaar en eindelijk de mogelijkheid tot een gesprek. We spreken over van alles en ondanks dat onze werelden enorm ver uit elkaar liggen willen we allemaal hetzelfde, elke dag een beetje eten, veiligheid en voor het gezin zorgen. Bij ons is dat alleen een beetje uit zicht geraakt omdat we andere dingen belangrijker zijn gaan vinden, bezit en bijvoorbeeld in je eentje op een lange motorreis gaan 🙂

Klinkt allemaal wel erg overwegend maar ik heb het enorm naar mijn zin. Wel voor het eerst dat ik Anja graag bij me had gehad om het samen te ervaren en te ondergaan. Mooi excuus om een keer terug te gaan met ons tweeën. Ik ben inmiddels ingecheckt in een reizigers hostel in Dushanbe waar ik me ga voorbereiden op de toch door de Pamirs en de Wahkan Valley.